
Jurisprudentie
AA5096
Datum uitspraak1999-12-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 99/510 BESLU
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 99/510 BESLU
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ten aanzien van het voornemen van verweerder tot inwilliging van verzoek om naamswijziging met betrekking tot een meerderjarige zijn andere derden dan degene wiens geslachtsnaam wordt verzocht niet als belanghebbende aan te merken.
Ingevolge art. 1:7 van het BW geldt de schriftelijke mededeling van het voornemen van verweerder om een verzoek tot naamswijziging in te willigen als een beschikking. Tegen dit voornemen hebben derden (eisers in dit geding) een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. De Rb. leidt uit de wetsgeschiedenis af dat nu ingevolge art. 1:7, zesde lid, van het BW van een dergelijk voornemen met betrekking tot een meerderjarige alleen mededeling moet worden gedaan aan degene wiens geslachtsnaam wordt verzocht, moet worden aangenomen dat anderen in de ogen van de wetgever niet als belanghebbenden bij zodanig voornemen in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt.
Ingevolge art. 1:7 van het BW geldt de schriftelijke mededeling van het voornemen van verweerder om een verzoek tot naamswijziging in te willigen als een beschikking. Tegen dit voornemen hebben derden (eisers in dit geding) een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. De Rb. leidt uit de wetsgeschiedenis af dat nu ingevolge art. 1:7, zesde lid, van het BW van een dergelijk voornemen met betrekking tot een meerderjarige alleen mededeling moet worden gedaan aan degene wiens geslachtsnaam wordt verzocht, moet worden aangenomen dat anderen in de ogen van de wetgever niet als belanghebbenden bij zodanig voornemen in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te
's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Uitspraak
AWB 99/510 BESLU
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen
mevrouw A, eiseres, en B, eiser, bieden wonende te C, hierna gezamenlijk aan te duiden als: eisers,
gemachtigde mr. A.W. Braam, advocaat te Nijmegen
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Partij ingevolge artikel 8:26 van de Awb: mevrouw D, hierna aan te duiden als: belanghebbende,
gemachtigde mr. A.M.J. Bouman, advocaat te Arnhem.
I. PROCESVERLOOP
Op 19 november 1996 heeft belanghebbende een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), tot wijziging van haar geslachtsnaam “D” in “X”.
Bij schrijven van 17 augustus 1998 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt tot het doen van een voordracht voor een koninklijk besluit, strekkende tot inwilliging van voormeld verzoek.
Tegen dit voornemen hebben eisers op 29 september 1998 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Op 23 november 1998 zijn eisers vanwege verweerder omtrent hun bezwaar gehoord.
Bij besluit van 8 december 1998 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers op 14 januari 1999 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is op 17 september 1999 behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank, waar eisers en belanghebbende zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het BW, kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel deelt de Minister van Justitie, indien hij voornemens is een voordracht te doen voor een koninklijk besluit strekkende tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid, dit voornemen schriftelijk mee aan de verzoeker en degene wiens geslachtsnaam is verzocht, alsmede, indien het verzoek op de geslachtsnaam van een minderjarige betrekking heeft, zijn ouders en degene aan wie de minderjarige de geslachtsnaam waarvan wijziging is verzocht, rechtstreeks ontleent. De schriftelijke mededeling van het voornemen geldt als een beschikking, aldus de laatste volzin van dit artikellid.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van eisers tegen zijn voornemen tot het doen van een voordracht voor een koninklijk besluit, strekkende tot inwilliging van het verzoek van belanghebbende tot wijziging van haar geslachtsnaam “D” in “X”.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers evenwel ten onrechte in hun bezwaar ontvangen. Zij overweegt daartoe dat de belangen van eisers niet geacht kunnen worden rechtstreeks bij (het voornemen tot het doen van een voordracht tot) de door belanghebbende verzochte geslachtsnaamwijziging te zijn betrokken. Derhalve zijn zij, gelet op artikel 1:2 van de Awb, geen belanghebbenden die tegen het ingevolge artikel 1:7,
zesde lid, laatste volzin van het BW als beschikking geldende voornemen van verweerder van
17 augustus 1998 bezwaar kunnen maken overeenkomstig artikel 7:1 e.v. van de Awb. Naar dezerzijds oordeel is het belang van een meerderjarige bij naamswijziging namelijk van een zodanig persoonlijke aard, dat belangen van derden, behoudens van degene wiens geslachtsnaam is verzocht, bij de besluitvorming daaromtrent geen rol behoren te spelen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat kennelijk ook de wetgever zulks met artikel 1:7, zesde lid, van het BW heeft beoogd tot uitdrukking te brengen. Uit de toelichting bij de nota van wijziging van het wetsvoorstel, dat tot opneming van het zesde lid in
artikel 1:7 van het BW heeft geleid, kan immers worden afgeleid dat met de aanduiding van de kring van personen aan wie een voornemen als bedoeld in het eerste lid, schriftelijk dient te worden medegedeeld, is gedoeld op degenen die als belanghebbende in de zin van de
Awb kunnen worden aangeduid. Slechts om verwarring met het ook in het familieprocesrecht gebruikte begrip “belanghebbende” te voorkomen is die kring van personen in het onderhavige artikellid met andere bewoordingen omschreven, zo blijkt uit deze toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24259, nr. 7). Nu ingevolge artikel 1:7, zesde lid, van het BW van een dergelijk voornemen met betrekking tot een meerderjarige alleen mededeling moet worden gedaan aan degene wiens geslachtsnaam wordt verzocht, moet worden aangenomen dat anderen in de ogen van de wetgever niet als belanghebbenden bij zodanig voornemen in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eisers in strijd met artikel 7:1 van de Awb in hun bezwaar heeft ontvangen en ten onrechte inhoudelijk op dat bezwaar is ingegaan. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Het daartegen gerichte beroep moet derhalve, zij het op andere gronden dan door eisers zijn aangevoerd, gegrond worden verklaard. Nu verweerder na vernietiging van het bestreden
besluit evenwel geen ander besluit zou kunnen nemen dan dat het bezwaar van eisers alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf aldus in de zaak te voorzien.
De rechtbank acht wel termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ¦ 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt ¦ 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan eisers het door hen gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het bestreden besluit;
III. verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk;
IV. gelast de Staat der Nederlanden aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht;
V. veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op ¦ 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van
mr. A.F. Hooghuis als griffier en uitgesproken in het openbaar d.d.
Documentatie-reden: mede o.g.v. wetgeschiedenis neemt rechtbank aan dat andere derden dan degenen wiens geslachtsnaam wordt verzocht geen belanghebbende zijn bij (voornemen tot) geslachtsnaamwijziging van meerderjarige.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
TL